MIDDEN - DELFLAND

Schipluiden, 30 augustus 2003.

Aan het College van B&W en de raadsleden van de gemeente Schipluiden.

Onderwerp: Johannahoeve

Geachte bestuurders,

Het kan toch niet waar zijn, dat in het ‘Jaar van de Boerderij’ de gemeente Schipluiden, die zich opwerpt voor het behoud en de versterking van het groen en het agrarisch karakter van haar grondgebied, een beeldbepalende boerderij binnen de dorpskern sloopt. Wanneer dit gebeurt, zet de gemeente een twijfelachtige traditie voort, die in de jaren zestig begon met de sloop van de monumentale boerderij Arkesteijn. Na die tijd zijn nog zes grote en kleine boerderijen binnen de dorpskern ten behoeve van nieuwbouw afgebroken, waaronder die van Van Velzen (Brugstraat), Vermeulen en Vreugdenhil (Dorpsstraat), V.d. Knaap en Moerman (Keenenburgweg). Gelukkig leven we nu in een andere tijd. De erkenning van de cultuurhis-torische waarde van de landelijke bouwkunst is - ook in ons dorp - sterk gestegen. De geloof-waardigheid van de gemeente Schipluiden staat op het spel als opnieuw een karakteristieke boerderij moet wijken voor nieuwbouw. Hoewel de boerderij zelf een beperkte monumentale waarde heeft, is de locatie als geheel, met huis, stal, opstallen, erf met moestuin, beplanting, van grote betekenis. In tachtig jaar tijd is hier weinig veranderd. De geschiedenis van de agrarische bedrijfsvoering is op het erf nog heel goed te volgen. Wanneer ook deze boerderij wegvalt, blijft er weinig meer over van de agrarische identiteit van het dorp Schipluiden. 

Daarnaast vragen wij uw aandacht voor een laat-Middeleeuws dijkje. Het is zichtbaar op het erf van de Johannahoeve en op een open kavel ten zuiden van de woning van Mevr. Vreugdenhil. Als dit perceel bebouwd gaat worden, verdwijnt niet alleen het dijkje, maar komt er ook een einde aan een fraaie doorkijk naar de Kerkpolder. Het dijkje, dat parallel loopt aan de Zouteveenseweg, is een cultuurhistorisch relict uit het begin van de vijftiende eeuw. Het is een onderdeel geweest van een waterkering die de Zuidkade met het tuincomplex van de Keenenburg verbond en illustreert de bijzondere waterstaatsgeschiedenis van Schipluiden.
We vragen u af te zien van nieuwbouw op de locatie van het dijkje. Daarnaast verzoeken wij u dringend het voornemen om de Johannahoeve te slopen te heroverwegen. 

Op verzoek van de Historische Vereniging Oud-Schipluiden heeft Frits van Ooststroom, bestuurslid van de Boerderijstichting Zuid-Holland, een bouwhistorische verkenning uitgevoerd op de locatie van de Johannahoeve. Zijn bevindingen bevestigen dat we hier met een bijzondere bebouwing te maken hebben. Een uitgebreider onderzoek zal vermoedelijk nog meer bouwkundige bijzonderheden opleveren. Hierbij vindt u zijn eerste beschrijving.

In afwachting van uw reactie, hoogachtend,


Jacques Moerman, 
voorzitter van de Hist. Ver. Oud-Schipluiden.
Bouwhistorische verkenning van de Johannahoeve (bewoner Siem van den Berg Pzn.), Keenenburgweg 61, 2636 GL Schipluiden, door Frits van Ooststroom, 29 augustus 2003.

De Johannahoeve werd in 1924 gebouwd met als architect Bontenbal (woonde later in het huis Klein Keenenburg aan de Keenenburgweg), de aannemer was Henk Haring. De grootvader van de heer S. van den Berg Pnz. was de opdrachtgever.
Het hoofdgebouw heeft een complexe plattegrond (zigzagvorm) en een nog gecompliceerder dakenplan. De reden dat de boerderij in een zigzagvorm werd gebouwd was het voorkomen van trek rond de boerderij. 

De stal van de boerderij ligt juist op de voormalige landscheidingskade tussen de Kerkpolder en de Zouteveense Polder. Eerder was het betreffende gedeelte van de Kerkpolder een aparte waterstaatkundige eenheid rond het kasteel Keenenburg. De landscheiding zou na 1411 zijn aangelegd door Philips de Blote. In de sloot tussen het boerderijterrein en de Wilgenlaan is een dam aanwezig (nu met duiker) die oorspronkelijk deel uitmaakte van de landscheiding, waarvan iets zuidelijk van het boerderijterrein, langs de Zouteveenseweg, het lage dijklichaam nog zichtbaar is.
De boerderij is niet onderheid (op de standvinken in de stal na) en is in de loop der tijd aan beide zijden van het dijklichaam verzakt door klink van de venige grond. De stalmuren vertonen dan ook meerdere scheuren en diverse muren van het complex staan uit het lood. De verzakking van de stal wordt bevorderd door het wegzakken van de muren ten opzichte van de onderheide standvinken.

Het voorhuis, met naar het noorden uitgebouwde melkkelder, is vrij smal. In de voorgevel zitten twee beneden- en een bovenvenster. Het zadeldak, met windveer, heeft aan de achterzijde een schild die lager doorloopt over de voormalige boenhoek (nu keuken). Aan de achterzijde is een kleine serre uitgebouwd, met een plat dak.
De gevels zijn opgetrokken uit grauwe Waalformaat bakstenen met metselwerkversieringen langs de dakrand en twee vlechtingen daarboven. De borstwering op de voorhuiszolder is opvallend hoog, zodat er een ruime zolder is, ondanks de geringe breedte.
De iets naar achter gelegen kelder met opkamer heeft in de voorgevel een groot raam en twee kelderluiken, aan de voorzijde zit een dakkapel. In de zijgevel zijn eveneens twee kelderluiken aanwezig. De kelder bevat stroombakken, waarin vroeger de melk in koelders werd bewaard voor verwerking tot boter en kaas. Er is nooit een karnmolen aanwezig geweest. De Deense karn (draaibeweging in plaats van op en neergaand) werd met een motor aangedreven en stond in de boenhoek (in het achterhuis).
De vensters in voor- en zijgevels hebben strekken in de vorm van een hanenkam en bakstenen lekdorpels.

Achter het voorhuis en de melkkelder/opkamer ligt het achterhuis, waarin o.a. de boenhoek was gesitueerd. De hoofdtoegangsdeur zit ook in het achterhuis. Het dak is een afgeplat schilddak en is evenals de andere daken van het voorgedeelte van de boerderij, belegd met grijze (gesmoorde) Hollandse pannen.
Een stuk naar achter en versprongen ligt de voormalige wagenschuur. Deze had grote inrijdeuren en er was tevens een paardenstal. Bij het dubbel bewoonbaar maken van de boerderij in de jaren vijftig van de vorige eeuw werd in de wagenschuur een woning met eigen voordeur gebouwd. De iets rodere kleur van de baksteen in de nieuwe voorgevel (met groot raam) getuigt hiervan. Boven de vroegere inrijdeuren was een door de dakvoet gestoken hooiluik aanwezig (het voer voor de paarden werd op de zolder opgeslagen). Nu is daar een dakkapel. De deur en de ramen hebben hier rechte strekken.
Naast de vroegere wagenschuur is de deur van een portaal dat een doorgang vormt naar de stal. In die doorgang (met hoge, smalle vensters zonder kozijnen) werd vroeger meel bewaard voor het maken van ‘slobber’ voor het vee. 
Nog een stuk verder naar achter en eveneens versprongen ligt de stal. In de kopgevel zitten enkele lage gietijzeren stalramen. In het midden van deze kopgevel was vroeger een bak met houten afdak uitgebouwd. Hierin werd de spoeling opgeslagen die dagelijks (om ca. half elf) vanuit Delft (Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek) werd aangevoerd door schipper Leen de Wit. De spoeling (een restproduct van het mout dat bij de bereiding van alcohol werd gebruikt) werd met de spoelingbak (een bak met vier wielen getrokken door een paard) naar de boerderij getransporteerd. Vanuit de gemetselde bak (die ook in de stal uitgebouwd is) werd de spoeling in de stalgoten geschept.

De stal is een traditionele Hollandse stal met ter weerszijden van de voergang de koestanden, zoals die sedert de achttiende eeuw in Zuid-Holland werd gebouwd. Achter de koestanden een grup voor het opvangen van de mest. In de achtergevel bevinden zich twee mestdeurtjes, terwijl de grup via twee ingegraven goten in verbinding stond met de anderhalve meter achter de stal gelegen mestput.
In het midden van de achtergevel zit een brede hooideur, waardoorheen, met een berrie, het hooi vanuit de naast de stal gelegen zwarthouten hooitas naar binnen werd gedragen (door twee man). 
Doordat de stal verzakte, kon de spoeling niet meer goed door de stal stromen en werd daarna verdeeld met een lorrie die op rails door de voergang reed.
De zijgevels van de stal hebben halfhoge negenruits, gietijzeren stalramen, waarvan het bovengedeelte een ventilatiestand heeft. Op het afgewolfde dak liggen gegolfde Friese pannen. Ongeveer in het midden van het dak is een dakkapel met hooiluik. De stal heeft een langsbalkgebintconstructie (met naar drie zijden afgeschoorde standvinken), gemaakt van Amerikaans grenen. Er konden veertig koeien gestald worden.

Achter de voormalige wagenschuur en vanuit de stal bereikbaar, lagen vroeger de varkensstallen (drie boxen), onder een laag doorlopend lessenaardak. Na de ombouw van de wagenschuur werd hier enerzijds de paardenstal ondergebracht (de krib is nog aanwezig) en anderzijds een stal voor jongvee gemaakt.
Zoals vermeld staat naast de stal een grote houten hooitas. Deze is gemaakt van latwerk (voor de ventilatie) en aan één zijde open. Het zadeldak is gedekt met metalen golfplaten. Naast deze hooitas is een lage wagen- en gereedschappenschuur aangebouwd met een lessenaardak.
Het boerderijterrein heeft aan de zuidzijde een moestuin en een kleine boomgaard (met een kastanje). Rond het voorhuis staan o.a. enige eiken. Voor de boerderij ligt een schaduwrijke siertuin met diverse struiken, een taxus, kastanje en esdoorn.
Het geheel wordt van het grasveld langs de Keenenburgweg gescheiden door een ligusterhaag. De inrijlaan bevindt zich aan de noordzijde van het boerderijterrein.

De boerderij met z’n opgaande begroeiing vormt een beeldbepalend element langs de Keenenburgweg en de Wilgenlaan. De architectonische waarde is door de gecompliceerde hoofdvorm en door diverse architectonische details redelijk groot, De merkwaardige vorm van het pand is afwijkend van andere boerderijen in de streek. Vooral de situering van de wagenschuur tussen achterhuis en stal is opvallend. Een en ander kon waarschijnlijk slechts ontstaan door het betrekken van een architect bij de bouw. Bovendien zijn boerderijen uit het begin van de twintigste eeuw zeldzaam in de regio. De ensemblewaarde van het complex is groot, vooral gezien het vrijwel onverstoorde uiterlijk van de boerderij en het boerderijterrein. De boerderij is een van de laatsten binnen de bebouwde kom van Schipluiden.